Visioen 1
In het eerste visioen keert Hadewijch zich naar binnen, in haar ziel. Zij krijgt daarbij hulp van een engel die haar rondleidt in haar innerlijk landschap. Daar groeien verschillende bomen die haar spirituele ontwikkeling verbeelden. Dankzij de engel wordt haar de betekenis van deze bomen geopenbaard. De bomen stellen deugden voor. Hadewijch blijkt alle deugden te bezitten, op één na. Alleen de ervaring van de mystieke vereniging in Gods liefde heeft zij nog niet. Het wordt haar duidelijk gemaakt dat Christus haar daarbij zal leiden. Wanneer Hadewijch gaat leven “als mens, zoals Jezus” zal haar verlangen om één te worden met God vervuld worden.
Hadewijch ontvangt het visioen op de zondag na Pinksteren. In de kerk is het dan de feestdag van de Drievuldigheid of Drie-eenheid. Juist in de tijd dat Hadewijch leefde werd dit feest toegevoegd aan de liturgische kalender. Het visioen gaat uitgebreid in op de triniteit van God. Op deze zondag ontvangt Hadewijch thuis de heilige Communie. In de tijd van Hadewijch werd deze meestal maar enkele keren per jaar uitgereikt, bijvoorbeeld met Pasen. Mede daardoor was het ontvangen van de heilige Communie een bijzonder gebeuren. Zowel letterlijk als spiritueel! Als Hadewijch “de Heer” ontvangt in de Communie, is dat ook wederzijds: Gods Liefde ontvangt ook haar.
[1] Het was op een zondag, een week na Pinksteren, dat men mij de heilige communie op mijn bed bracht, omdat ik van binnen in mijn geest zo’n sterke spanning voelde, dat ik mijzelf uiterlijk niet voldoende in bedwang had om onder de mensen te komen. Ik voelde een sterke innerlijke drang om één te zijn met God en daarvan te genieten. Maar daar was ik toen nog te jong en te onvolwassen voor. Ik had daar nog niet voldoende moeite voor gedaan en ik had niet genoeg jaren geleefd voor zo’n hoge waardigheid. Dat werd me daar wel duidelijk gemaakt en lijkt me nu nog altijd duidelijk.
[15] Toen ik de heilige communie ontvangen had, toen ontving hij mij in hem doordat hij mij met al mijn vermogens en totaal bevrijd van alles wat mij kon afleiden opnam om in liefde één te zijn met hem. En ik werd gevoerd naar een soort weide, een open plein dat ‘de weidsheid van de volmaakte deugden’ heette. Daarin stonden bomen waar ik heen werd geleid. En mij werden hun namen en de betekenis van hun namen uitgelegd.
Het is een troonengel die Hadewijch over het plein begeleid. In de Middeleeuwen was het bestaan van engelen vanzelfsprekend. Zij woonden in hun eigen sferen; tussen de aarde waar de mensen leefden en de hemel waar God woonde. Onder de engelen had je verschillende rangen, hiërarchisch verdeeld. De belangrijkste engelen die het dichtste bij God staan zijn de serafijnen, dan volgen de cherubijnen en tenslotte de troonengelen. In het rooms-katholieke geloof gaat men er van uit dat een mens vanaf de geboorte tot de dood omringd wordt door de bescherming en de voorspraak van engelen. Iedere gelovige wordt terzijde gestaan door een eigen engel (beschermengel of engelbewaarder) om hem als een behoeder en herder door het leven te leiden. Ook Hadewijch ziet hoe engelen haar behoeden en begeleiden op haar geestelijke weg. Een troonengel legt haar de betekenis van de verschillende bomen in haar geestelijk landschap uit. In de laatste visioenen zijn het serafijnen (de allerhoogste engelen) die haar verder begeleiden. Wanneer de menselijke ziel opstijgt naar God moet zij door de engelensferen heen.
[24] De eerste boom had een verrotte wortel die erg zwak was en een heel stevige stam. Met bovenin een heel lieflijke mooie bloem, die zo onvast was dat hij bij een storm meteen uitviel en zou verdorren. Mijn begeleider was een troonengel die het onderscheid van goed en kwaad kent. Juist op die dag was ik zo ver in mijn groei gekomen dat ik hem toegewezen kreeg als beschermer en metgezel op al mijn wegen. En die engel zei: “Mensenkind, kom tot inzicht en begrijp wat deze boom voorstelt.” En ik kwam tot inzicht, toen hij mij openbaarde dat dit de kennis van onszelf was. De verrotte wortel was onze zwakke natuur en de stevige stam was onze eeuwige ziel en de mooie bloem is de mooie gedaante van de mens die zo snel, in een ogenblik vergaat.
[42] Toen leidde hij mij verder tot waar een boom stond die nogal laag was en mooie trotse bladeren had, met een mix van allerlei kleuren, een genoegen voor het oog. En boven al die mooie bladeren hingen verdorde bladeren die de mooie bladeren helemaal afdekten. Toen sprak de engel echt: “Uitverkoren en hunkerende ziel, jij bent van zo laag tot zo omhoog getrokken bent. Uit de grootste armoede ben jij tot de rijksten geworden. Begrijp wat dit is.” En hij openbaarde dit aan mij en ik begreep het. Dat dit de ootmoedigheid was die met wijze schroom – waarmee ze Gods grootheid en haar eigen nederigheid erkent – al haar mooie deugden bedekt houdt, omdat ze voelt en beseft dat ze de gemeenschap met haar geliefde mist en niet weet hoe ze dit verhelpen kan. Dit is de ware ootmoed.
[60] Daarna leidde hij mij verder naar waar een grote boom stond, sterk en met brede, grote bladeren. En de engel zei echt tegen mij: “Machtige en sterke vrouw, jij hebt de macht en sterkte veroverd van God die vanaf zijn oorsprong zonder begin was en jij zult met hem de eeuwigheid zonder einde zult bemachtigen. Lees en kom tot inzicht. En ik las en kwam tot inzicht. Op elk blad was geschreven: “Ik ben de kracht van de volmaakte wil. Niets kan mij ontgaan.
[71] Daarnaast stond een boom met vele takken. Een grote, die al zijn takken door de vorige boom gestoken had. En de engel sprak weer tegen mij: “Wijze vrouw, je laat je leiden door jouw verstand, ja door de wijsheid van de grote God zelf. Lees en begrijp de wijze en verstandige lessen die deze boom die door de andere boom heen gevlochten is leert.” En ik begreep dat op elk blad stond te lezen: “Ik ben het vermogen van onderscheiding, zonder mij kan men niets doen.”
Het vermogen om te kunnen onderscheiden is een belangrijk thema voor Hadewijch. Voor haar heeft het ook alles met God te maken. Vrij vertaald is het “kijken met de ogen van God”. Wanneer je dat doet, kun je wel eens iets anders onderscheiden dan je verwacht had. Telkens leest Hadewijch zelf de betekenis van de verschillende bomen.
[80] En toen leidde hij mij verder waar een bijzonder mooie boom stond. Die had drie soorten van takken. En van elke soort waren er drie: drie bovenaan, drie in het midden en drie beneden. De engel sprak weer tegen mij: “Jij maakt je zorgen om dingen die je in de toekomst nog verkeerd kunt doen. Jij maakt je druk om de dwalingen van de mensen die geschapen zijn om God lief te hebben, die van hem afdwalen en ergens anders uitkomen. jij sterft de dood die je geliefde stierf. Begrijp wat de drie onderste takken betekenen, want jij bent er mee opgeklommen naar de bovenste. En ik begreep het. En alle bladeren waren donkergroen van kleur, spits en langgerekt. Op ieder blad was een hart getekend. Op de drie laagste takken zagen alle harte harten die op elk blad stonden rood van kleur. De drie middelste takken hadden harten die wit van kleur waren. En de harten van de bovenste drie takken zagen eruit als goud.
[100] En de engel zei echt tegen mij: “Jij bent een zuivere zuil in de gemeenschap van de heiligen. Jij hebt jouw lichaam vrijgehouden van alle dingen die niet horen in de heilige tempel van God. Jij bent onschuldig en bij elke schuld geef jij de troost waar de zuivere wil van onze grote God altijd gesterkt van zal worden. Jij bezit de kennis van de edele natuur van onze lieve God toen je om haar van jongs af aan de pure zuiverheid verkoos boven al het andere. Wat je ook overkwam, je hebt nooit een ogenblik gefaald. Begrijp nu de betekenis van de drie middelste takken.” En ik begreep het.
[112] En de engel sprak weer tegen mij: “Jij zoekt de ware minne alleen in je God. Jij leeft alle levensregels volledig na die God geheiligd heeft met zijn heilig leven op aarde, met zijn grote geboden en met zijn verheven raadgevingen. Jij hebt lief en met liefde voer jij de heilige opdrachten uit die de almachtige God behagen. Jij bent een standvastig wezen waarin God altijd de trouw van de echte liefde vindt en eeuwig zal bezitten. Begrijp de betekenis van deze drie hoogste takken.” En ik begreep het.
[124] De boom was de wijsheid. De eerste, onderste tak die op zijn bladeren rode harten had, dat was de angst om iets verkeerd te doen en dat je deugden niet perfekt genoeg zijn. De tweede tak was de angst zo weinig door de mensen vereerd wordt en dat zoveel mensen afdwalen van de waarheid die God zelf is. De derde tak was de angst dat elke mens dezelfde dood moet sterven die onze geliefde stierf: terwijl je elke deugd in het bijzonder en alle deugden gezamenlijk naleeft toch op elk moment sterven kan, dit kruis moet dragen en er dagelijks aan te sterven evenals al die mensen die dwalen en ook sterven.
[138] De eerste van de middelste takken, die met de witte harten op de bladeren, was de zuiverheid van het lichaam in haar gebruiken, woorden en daden. De tweede tak was het werken aan het verlangen om alles zonder zonden en zuiver te doen; om je handelen te richten naar het verlangen van onze Geliefde. De derde tak was het zo verschoond blijven van elke bezoedeling in de geest, in het verlangen en in de ziel, dat er geen laagheid in komt van dwalingen, hoogmoed, ijdele roem, wanhoop en van te veel willen hopen op wat je nog niet hebt. En dat je niet vervalt in te grote vreugde over je bezit, noch in te groot verdriet over wat je niet hebt, noch in hartstochten.
[152] Stel je niet ten volle tevreden tot de dag dat je de minne lang genoeg gedragen hebt zoals het haar toekomt; dat zij zo volwassen en helemaal met passende werken is gevoed dat je boven het dragen van de minne uitstijgt tot een ervaring die veel rijker is dan het dragen van de minne. Want minne dragen dat is genegenheid tonen, verlangen, begeren, dienstbaar zijn, je vurige wil onophoudelijk blijven oefenen. Maar minne voelen dat is in vrijheid haar aandacht schenken; minne zijn gaat alles te boven.
[163] De eerste tak van de bovenste drie met de gouden harten op haar bladeren verwijst ernaar om via talrijke volmaakte deugden de minne geheel in haarzelf te zoeken en daar is zij geheel te vinden. De tweede tak is met minne de hoge wil van God navolgen zoals het hem behaagt; met hetzelfde welbehagen waarmee hij ieder vervult die hem zo naleeft. De derde tak was een stabiele toestand waarin je volledig toebehoort aan de minne. De verschillende deugden gaan dan over in een volmaakte deugd die de geliefden samen verzwelgt en in een afgrond werpt waar zij de eeuwige genieting zullen zoeken en vinden.
Van boom tot boom heeft Hadewijch inzicht gekregen in haar spirituele ontwikkeling. Wat opvalt is haar holistische benadering. Handelen en kennis, deugden en wijsheid, ervaringen en inzichten zijn nauw met elkaar verbonden.
[177] Toen leidde hij mij verder naar een plek waar wij een kelk vonden, helemaal vol bloed. En de engel zei echt tegen mij: “Jij bent een sterke vrouw, met een sterke wil. Jij doorstaat alle mogelijke en onmogelijke pijnen zonder erdoor gekwetst te worden en met liefdevolle kalmte. Drink!” En ik dronk. Dit was de kelk van het geduld. Daar legde ik de gelofte af dat ik God altijd voldoening zou schenken met geduldige trouw.
[185] Toen bracht hij mij naar het midden van de wijde vlakte waarin wij wandelden. Daar stond een boom met de wortels omhoog en de kruin naar beneden. Deze boom had vele takken. Van de onderste takken die top vormden was de eerste het geloof, de tweede de hoop waar de mensen mee beginnen. En de engel sprak zei tegen mij: “Jij bent de meesteres die deze boom beklimt van begin tot einde, tot aan wortels van de onbegrijpelijke God. Begrijp dat dit de weg is voor de beginnelingen en die de volmaakten blijven gaan.” En ik begreep dat dit de boom was van de kennis van God, die men met geloof begint en met minne voleindigt.
Wat een mooie verbeelding: de boom van de kennis van God heeft haar wortels in de hoge hemel. Deze boom staat in het midden van haar geestelijk landschap, haar spirituele leven. De kennis van God heet bij Hadewijch ‘bekinessen Goeds’. Het gaat hier niet enkel om verstandelijke kennis, maar ook om zintuiglijke en liefdevolle kennis. In de volksmond zeggen we nog wel: “Zij heeft kennis aan hem.” met andere woorden zij kent hem echt, houdt van hem, is vertrouwd met hem. Hadewijch gaat het om de intimiteit van persoonlijke beleving. Zij wil God kennen en evenzeer smaken, proeven, beleven en ervaren. Zij zegt daarmee dat het geloof in God begint, maar dat je het met minne voltooit. Gods Liefde is geen dogma, maar een persoonlijk ervaren en beleven!
[199] Daar bij die boom stond er nog een die ronde en brede bladeren had. En de engel sprak tegen mij: ‘Blijf hier als gevangene tot degene die je hier ontboden heeft, je terugstuurt. Begrijp zijn verborgen wil waarin hij jou wil laten genieten. Ik ga nu weg om jou geheel en al van dienst te zijn volgens opdracht. Ik heb vandaag de opdracht gekregen jou onafgebroken te dienen tot je mij en de wegen waarlangs ik je geleid hebt ontgroeid bent; tot je die wegen zelf op volmaakte wijze kunt volgen en de hoge verborgen raad kunt bevatten die onze grote, machtige God je zo meteen zal laten weten. Ik ga weg om je reine lichaam te behoeden in de edele waardigheid waarin ik het gevonden heb en wil houden.’ En toen sprak hij: “Ga bij me weg en jij zal diegene vinden die je altijd hebt gezocht en om wie je je van iedereen op aarde en in de hemel hebt afgewend.’
Hadewijch keert zich om en ziet nu beelden die erg gelijken op de beeldspraak uit het boek van de Apocalyps 4, 1-10. Juist deze bijbeltekst wordt voorgelezen op de feestdag van de Drie-eenheid, de dag waarop Hadewijch dit visioen krijgt. Het beeld van de angstaanjagende draaikolk (‘wyeel’) verwijst bij Hadewijch meestal naar de overweldigende ervaring van het een-zijn met God in minne. De draaikolk wordt ook vergeleken met een ontzagwekkende afgrond, waar de minne voortdurend uit voortkomt en zich weer in terug beweegt.
[217) En ik keerde mij van hem af en ik zag een kruis voor mij staan. Gelijk kristal was het, maar helderder en witter dan kristal. Daar doorheen kon men een grote wijdheid zien. En vóór dat kruis zag ik een zetel staan, die op een schijf leek en er helderder uitzag dan de zon in haar hoogste stand. En onder die schijf stonden drie zuilen. De eerste zuil leek van brandend vuur. De tweede leek van edelsteen die topaas heet. Deze heeft de eigenschappen van goud, bijna de helderheid van lucht en de kleuren van alle andere gesteenten. De derde leek op een steen die amethist heet en die een paarse kleur heeft, bijna die van de roos en het viooltje. En midden onder die schijf tolde een draaikolk zo angstaanjagend rond; dat was zo verschrikkelijk om te zien dat hemel en aarde erdoor vervuld moesten worden van verwondering en angst.
[236] De zetel die op een schijf leek, dat was de eeuwigheid. De drie zuilen waren de drie namen waarmee de ongelukkigen die ver van de minne verwijderd zijn, hem die liefde is aanduiden. De zuil die op vuur lijkt is de naam van de Heilige Geest. De zuil die van topaas lijkt is de naam van de Vader. De zuil die op amethist lijkt is de naam van de Zoon. De diepe draaikolk die zo vreselijk donker is, dat is de goddelijke genieting in zijn verborgen stormen.
[246] Op die geweldige plaats zat degene die ik zocht en met wie ik verlangde in genieting één te zijn. Zijn gestalte was niet in woorden uit te drukken. Zijn hoofd was groot en wijd met witte krullen en getooid met een kroon. Die zag eruit als de edelsteen sardonius en heeft drie kleuren: wit, zwart en rood. Zijn ogen waren wonderlijk om te zien, onuitsprekelijk. Zij trokken alles met minne naar zich toe. Daar kan ik niets van onder woorden brengen. Want de onmeetbaar grote schoonheid en de allerliefste zoetheid van dat heerlijke, wonderlijke gelaat maakten het voor mij onmogelijk om hem in woorden met iets te vergelijken. En mijn geliefde gaf zichzelf zo aan mij dat ik hem kon begrijpen en voelen. Maar toen ik hem zag, viel ik voor zijn voeten neer. Want ik besefte dat ik de hele weg naar hem toe was geleid, terwijl ik nog zoveel te leven had.
Hadewijch vindt degene die ze zo sterk gezocht heeft, waar ze zo intens naar verlangd heeft. Eindelijk dus! Maar wie is diegene, dan wel? Uit de tekst kunnen we opmaken dat het hier om Jezus Christus gaat. Opvallend is wel dat zijn naam bijna niet genoemd wordt. Voor de mystica Hadewijch vloeien de beelden van Jezus Christus en van de Minne vaak ineen. Er blijkt niet zo’n duidelijk onderscheid tussen hen te zijn.
(265) En hij sprak tegen mij: “Sta op. Want je bent al eeuwig in mij opgestaan, volledig vrij en zonder zonde. Want je hebt ernaar verlangd om één met mij te zijn en daar heb je al het mogelijke en onmogelijke voor gedaan. Omdat je in zo’n storm van onstuimige hartstocht verkeert en ik je beloofd heb om één met jou te worden, maar ook vanwege de zware taken die je openlijk hebt uitgevoerd en waarvan je dacht dat het volgens mijn wil was en vanwege jouw verstandige werken, heb ik je die troonengel gestuurd. Die weet hoe hij al wie het echt wil tot de volmaaktheid kan leiden. Die vond jou innerlijk zo goed toegerust, dat hij je meteen langs alle wegen heeft geleid die hij je als aan een kind had moeten wijzen. Want hij gaf jou verheven namen die je in mijn ogen hebben gesierd.
[281] Nu zal ik je laten weten wat ik van je verwacht. Ik wil dat je ter wille van mij tot elke beproeving bereid bent. En ik verbied je dat je het ooit waagt jezelf te ergeren of je minste ergernis te uiten, met zoveel als het opslaan van een ooglid. Wanneer je het waagt om dit hoe dan ook te doen, dan ben jij iemand die mij in mijn recht wil aantasten en mijn macht ondergraaft.”
[288] “Ik geef je” zo sprak hij verder “een nieuw gebod. Wil jij in alles aan mij gelijk zijn, net zoals jij van mij wilt genieten in mijn Godheid? Dan moet je verlangen om arm, uitgestoten en veracht te zijn onder de mensen. En alle pijn zal je meer proeven dan alle aardse genoegens. Laat je op geen enkele manier ontmoedigen, want het lijden zal onmenselijk zijn om te dragen. Wil je in de minne tot het einde gaan volgens de fiere natuur die mijn heiligheid eist, dan word je een vreemde onder de mensen: zo afgewezen en ongewenst dat je nog niet voor één nacht ergens onderdak kunt vinden. Alle mensen zullen je laten vallen en je aan je lot overlaten en niemand zal nog met je willen omgaan in je nood en in je lijden. Al die dingen beloof ik je in de dagen die je, nog een korte tijd, te leven hebt. Want je uur is nog niet gekomen.
De minne biedt Hadewijch niet alleen het gelukzalige gevoel van de verbondenheid met God. Het vraagt tevens om de pijn en het lijden die ook eigen zijn aan het leven lief te hebben. Of in de taal van Hadewijch: om het lijden van Christus na te volgen. Niet alleen omdat je afgewezen kunt worden en in de steek gelaten, maar omdat het lijden onmenselijk kan zijn zonder de moed te verliezen. Hadewijch moet het lijden leren lief te hebben. Hoe? Een belangrijk inzicht van Hadewijch is: leer jezelf aan om je niet te ergeren en om ieder die het nodig heeft bij te staan.
[307] Maar ik heb wel een ding van jou dat mij ergert op een punt dat ik je duidelijk wil maken. Je bent nog jong en je wilt dat ik mijn instemming geef met je zwaar lichamelijk lijden en met de trouwe arbeid van je handen; met je frisse inzet die steeds overvloeit van de liefde voor de mensen; met de begeerte in je hart, met het smelten van je zinnen en met de minne van je ziel. Dit erken ik allemaal.
[315] Maar erken jij dan ook dat ik volledig als mens heb geleefd en dat mijn lichaam erge pijnen leed; dat mijn handen trouw hun werk bleven doen. En dat mijn wil steeds opnieuw heel de wereld bleef overvloeien van naastenliefde voor vreemden en voor vrienden: dat mijn zinnen smolten, mijn hart begeerde en mijn ziel minde. En in dat alles wachtte ik geduldig mijn tijd af tot het uur kwam dat mijn Vader mij in zich opnam. Je hebt weleens tegen mij gezegd dat ik het als mens gemakkelijk had om te leven omdat ik de zeven gaven had. Dat is waar. En ik had niet alleen de gaven, ik zelf was de Gave van de geesten die ‘de gaven’ worden genoemd. En je hebt gezegd dat mijn Vader met mij was. Dat is waar. We waren geen moment gescheiden. Maar ik deel je over de minne een verborgen waarheid mee die trouwens geopenbaard is voor wie haar had kunnen begrijpen: namelijk dat ik nooit, op geen enkel moment, in welke ellende ik ook verkeerde, gebruik heb gemaakt van mijn macht om mijzelf te redden. En nooit heb ik mij vergrepen aan de gaven van mijn geest om er mijn hulp bij te zoeken. Integendeel ik heb ze met pijn en moeite van mijn Vader gekregen. Hij en ik waren trouwens geheel één en dat zijn we nu nog. Ik heb ze niet gekregen voor de tijd dat mijn volwassenheid aanbrak. Nooit heb ik mijn verdriet en mijn lijden door mijn volmaaktheid veranderd.
Met andere woorden: Jezus heeft in zijn leven nooit het lijden weggenomen ook al was hij daartoe door zijn goddelijke macht wel in staat. Hadewijch geeft hier dus een volkomen ander antwoord dan wij zouden verwachten. Waarom neemt God het lijden niet weg uit onze wereld? Waarom staat God het lijden toe? Hadewijch geeft een paradoxaal antwoord. Zelfs Gods Zoon die alle macht ertoe had, heeft voor zijn eigen lijden die macht niet ingezet!
[341] Nu heb jij geklaagd over jouw ellende en vraag je van mij waarom jij van mij niet krijgt wat je zo hartstochtelijk verlangt en dan vraag ik jou: toen jij dat gemis voelde, had jij dan niet de zeven gaven van mijn Geest? En ik vraag je: wanneer je je hoe dan ook door mijn Vader verlaten voelde, was mijn Vader dan niet altijd met je, zoals hij ook met mij was en ik met hem toen ik als mens leefde? Je bent nu eenmaal een mens, leef dan ook als mens met alle ellende. Ik wil van jou dat je mij op aarde zo volmaakt naleeft in alle deugden, dat je op geen enkel punt tekortschiet ten opzichte van mij.
[353] Beschik over de zeven gaven van mijn Geest en over de kracht en de hulp van mijn Vader om volmaakt de deugden na te leven waardoor men God wordt en eeuwig blijft. Maar voel ook dat je mens bent in alle tekortkomingen die bij de mensheid horen, met uitzondering van de zonde. Al wat er aan lijden bij het mens-zijn hoort, de zonde uitgezonderd, heb ik op mij genomen toen ik als mens leefde. Nooit zocht ik voor mezelf voldoening in mijn innerlijke macht, alleen de troost dat ik zeker kon zijn van mijn Vader. Je weet ook wel dat ik lang op aarde heb geleefd voordat de mensen wisten wie ik was en voordat ik wonderen verrichtte. En toen ik die deed en men mij beter leerde kennen, bleven voor mij in de wereld maar weinig vrienden over. En bij mijn dood had bijna iedereen die leeft zich van mij afgekeerd.
[369] Daarom, heb er geen spijt van als alle mensen je in de steek laten om jouw volmaakte minne en omdat je in mijn wil leeft. Jou zijn in je leven meer prachtige openbaringen en wonderen overkomen dan menig ander die geboren werd sinds ik stierf. Wonderen en zichtbare gaven waren sterk in jou beginnen te werken. Jij hebt ze van mij geweigerd, je deed er afstand van en wilde ze niet. Je gaf ze op voor de minne en je wilt niets anders dan mij. Vanwege mij heb je alles opgegeven en je wilt verenigd zijn met mij met een gevoel dat alles te boven gaat. Maar de tijd om dat te bereiken, zoveel dagen heb je nog niet geleefd.”
[382] “Liefste lief,” zei hij, “ik zal mij precies zo aan jou geven, zoals jij mij hebben wil. Want jij wil niet dat vreemden je troost geven of begrip tonen. Daarom zal ik je inzicht geven in mijn wil en in de kunst van de juiste minne en in de heftige liefdesgevoelens van de vereniging met mij, voor wanneer je het niet meer aankan om je zonder mij te voelen en je pijn te zwaar wordt. Met dit inzicht zal je op een wijze manier mijn wil laten werken in allen die dit nog niet kennen: om van u te leren wat mijn wil inhoudt. Niemand heb je tot nog toe tekortgedaan en doe ook nooit iemand tekort tot de dag dat ik u zeg: je werk is helemaal volbracht.
Als een vriend geeft Christus hier steun aan Hadewijch. Hij bemoedigt haar wanneer ze voelt dat anderen haar manier van leven niet begrijpen en haar daarvoor in de steek laten. In het volgende deel benadrukt Jezus dat hij haar alle liefde wil geven die ze nodig heeft. Met beminnelijke woorden:
[396] Met minne zal je leven en het uithouden en mijn verborgen wil uitvoeren waardoor jij van mij bent en ik van jou. En door mij te voelen zal ik jou genoeg zijn en jij mij. Met deze wijsheid moet je mijn wil volbrengen, mijn aller allerliefste lief. Dus koester mij met minne Je geniet het beste wanneer je dicht bij mij bent. Zo zal je in minne verenigd zijn met mij.
[404] Dit is de boom van de woorden die ik tot nu toe tegen je sprak en hij heet: de kennis van de minne. Er wordt zo vaak tegen je gepreekt, dat je kleinheid versterkt wordt; daarom liet ik je zelf zien wat ik wil. Je moet opgelucht teruggaan en doen wat ik je heb opgedragen. Als je wilt, neem dan bladeren van deze boom mee: die zijn de kennis van mijn wil. En als je verdrietig bent, pluk dan een roos uit de top. Neem daar een blad van: dat is de minne. En als je het niet langer kunt uithouden, neem dan iets van het hart van de roos: dat is hoe je mij zult voelen wanneer we één zijn. Zo deed mijn Vader met mij die zijn Zoon was. Hij liet mij in nood verkeren maar hij liet me nooit in de steek. Ik voel dat omdat we verenigd zijn en ik diende Hem waar hij me heen had gestuurd. Het hart van de roos is zo heel: dat is het gevoelige genot van de minne.
[423] Lief, sta alle mensen bij in hun nood; zonder onderscheid, of ze nu goed of kwaad doen. Minne zal je daarvoor de kracht geven. Geef alles, want alles is van jou.”
Met deze laatste alinea’s geeft Hadewijch een wonderlijke inhoud aan de christelijke mystiek: worden als God is mens worden. Door te worden, te doen als Jezus Christus, komt de mens God nabij. De nieuwe, wijze kennis van Hadewijch brengt haar weer bij de mens. Eén worden met God houdt dus in dat zij haar mens-zijn ten volle ontplooit. Het houdt ook in dat zij de pijn en het lijden neemt, uithoudt, overleeft zoals Jezus dat heeft gedaan. Pijn, verdriet, lijden en ellende horen immers bij het mens-zijn. Christus is dat niet uit de weg gegaan. Steeds heeft hij zich eraan over gegeven, in het besef dat Gods Liefde bij hem was. Zelfs toen hij zich verlaten voelde, bleef Gods Liefde bij hem. Zo ligt er voor Hadewijch de uitnodiging om de minne in haar leven te blijven minnen, ook in haar nood en haar leed. Wie zich werkelijk met God wil verenigen, moet mens worden zoals Jezus.
© Adrie Lint voor vertaling en toelichting.
Nummers verwijzen naar versregels van originele handschrift.
Toelichting of nadere uitleg worden cursief aangegeven,
zodat vertaling gemakkelijk aaneengesloten te lezen is.