Hadewijch – Variaties,
(1) Brief achtentwintig
Als ik zwijg kan ik u horen. Wat ik hoor
legt mij het zwijgen op. Wat ik verzwijgen moet
hoor ik met mijn ziel vol tanden aan.
Als ik u uitspreek scheuren de talen mij open
— dus ik zwijg en ik slaap
in het voorhoofd van uw nacht.
Blijf, trek het laken der firmamenten
niet van mij af. Laat uw naakte hemel
en diens hemisferen als een dakloos
raadsel op mijn ogen rusten.
Leg een vinger op mijn lippen Liefste.
Uit één vinger valt men niet.
(Erwin Mortier, Uit één vinger valt men niet, De Bezige Bij, 2005, p. 53)
Lees verder →