Lijst van volmaakten
Aan het einde van de visioenen is een eigenaardige lijst gevoegd. Het kan om een aanvulling gaan bij het dertiende visioen [174 en volgende]. Hadewijch maakt een lijst op van vrouwen en mannen die in haar ogen volmaakt (“heel”, “volledig en heilig”) zijn. Zij kent 107 mensen die volledig (op alle wijzen) volgroeid zijn in de minne van God. 29 Mensen daarvan zijn gestorven en reeds in de hemel. 78 volmaakten zijn nog in leven op het moment dat Hadewijch schrijft. Wanneer we de getallen die op diverse plaatsen genoemd worden vergelijken, dan kloppen de aantallen echter niet. Kon Hadewijch niet rekenen? Misschien heeft ze zich vergist of was de rekensom niet zo van belang. Ze eindigt zelf met: “ik weet niet wat u aan al die namen hebt.” Een spectaculaire lijst blijft het ongetwijfeld.
Over sommige personen vertelt Hadewijch ook nog de merkwaardigste dingen. Juist in die kanttekeningen geeft zij nog veel wijsheid aan de lezer mee.
Dit zijn de volmaakten, die het kleed van de minne dragen. Hadewijch heeft ieder van hen gezien in het gezelschap van zijn serafijn
[1] Maria is de eerste.
Johannes de doper is de tweede.
Johannes de evangelist is de derde
Maria Magdalena is de vierde; haar intense minne voerde haar tot haar grootsheid en gaf haar alles wat haar volmaakt deed worden in de drie manieren van liefde die één zijn.
Van Maria Magdalena wordt hier letterlijk gezegd dat zij een “haestige minne” had. Door die intense minne bereikte zij de volmaaktheid (‘heelheid’) in de drie manieren van liefde die bij elkaar horen. Deze drie manieren zijn: volledige trouw aan God, waarachtige ootmoed en alle kracht die in je is.
[8] De heilige Petrus is de vijfde; hij was verankerd in de volledige minne.
De heilige Jakobus is de zesde. Hij kreeg zevenentwintig grote openbaringen van God, nog afgezien van de gedaanteverandering op de berg Thabor, want dat was de eerste. Zes daarvan kreeg hij tijdens het leven van onze Heer en na zijn dood nog eenentwintig. Allemaal gingen zij over de wonderen van onze Heer. Daarnaast kreeg hij nog talrijke heerlijke ervaringen die hij altijd wel had sinds hij de heilige Geest ontving. Nooit liet hij deze ervaringen uitdoven. Dat deed ook niemand van de apostelen; op drie na, maar hun namen vertel ik je niet omdat het hen in verlegenheid zou brengen. Daarover zwijg ik nu.
[22] De heilige Gregorius is de zevende. Hij was in alle drie de manieren van minne zeer volmaakt.
De heilige Hilarius is de achtste. In het geheim heeft God aan hem veel goeds gegeven en in alles was hij zeer rechtvaardig.
De heilige Isidorus is de negende. Hij was zo volmaakt in alle deugden, dat alles wat men over hem wist als zachte dauw was naast de stormbuien van anderen. Zo bijzonder groot was zijn goedheid in alles.
[31] De heilige Augustinus is de tiende. Twee jaar vóór zijn dood werd hij ineens zo zieke van de minne en was hij op dat moment zo ver weg van de minne afgedwaald, dat hij het gevoel kreeg dat de minne hem verlaten had. Toen zag hij de grootsheid van de minne en zijn eigen kleinheid. Hij begon te wanhopen aan de minne: hoe en waarmee kon hij de grote minne evenaren?
[39] Na de hel die hij toen geproefd had kwam hij vol vertrouwen in het vagevuur terecht. Hij was zo sterk, hij wilde per se een en al minne zijn. In haar wilde hij uitgroeien. Toen kwamen er andere heiligen bij hem, vrienden die hem op dat moment troostten. Het waren Johannes de evangelist en nog andere van zijn hemelse vrienden. Met minstens negen waren zij. Zij spoorden hem aan om zijn recht te halen bij de minne, want hij zou zeker winnen. En toen verscheen hem de serafijn der serafijnen en sprak: “Als jij alles met gelijke maat weegt en aan alles het zijne geeft en je geliefde de plaats die hij verdient, dan zal niemand weten of hij met jou of met Hem van doen heeft.”
Deze laatste zin is te lezen als een gouden regel. Ik volg daarbij de vertaling van Herman Vekeman in het Visioenboek van Hadewijch en ga nog een stapje verder. Wanneer je een ander waarachtig en liefdevol benader, klinkt daarin ook Gods Liefde door.
[53] Toen raakte hij alle twijfel kwijt en kwam hij terecht in de stormen van ‘ontrouw’: dat wil zeggen dat hij niet wilde toelaten dat de minne hem zou overtreffen. In deze toestand bleef hij heel zijn leven tot aan zijn dood. Al bleef hij niet voortdurend in die heerlijke toestand; hij bleef in het rijk van de minne en haar werken. Hij voelde de liefdesvormen van de drievuldigheid in gerechtigheid en in minne.
De genoemde heiligen waren breed bekend in de Middeleeuwen. Hadewijch hecht vooral aan hun betekenis voor het mystieke leven. De heilige Gregorius is Gregorius de Grote (540-604), de eerste monnik die paus werd. Zijn naam leeft voort in het gregoriaans: hij verzamelde en ordende deze eeuwenoude kerkmuziek. De heilige Hilarius (315-368) was bisschop van Poitiers en speelde een belangrijke rol in discussies over de triniteit. De heilige Isidorus van Sevilla (560-636) wordt wel de uitvinder van de encyclopedie genoemd. De heilige Augustinus (354-430) is een van de belangrijkste kerkvaders. Na de opsomming van deze beroemde heiligen volgt de naam van een voor ons geheel onbekende jonkvrouw.
[61] Een jonkvrouw, die Geremina heette, is de elfde. Negen jaar lang moest zij steeds de weeën van de minne doorstaan, dat zij geen moment rust vond of de minne kon vergeten. Het deed haar dikwijls zo’n pijn dat het wel leek of zij een kind moest baren en dat al haar ledematen zouden opensplijten. En zij voelde zich zo vreselijk wijd open worden. Het scheen haar toe dat zij met de nieuwe kracht van haar minne alle bewoners van de hel in het verderf zou storten. En alle levenden op aarde zou voeden en beschermen, elk naar wat hij nodig had. Ook alle hemelbewoners verslond ze, bracht ze tot nieuwe glorie en verhoogde hun heerlijkheid. Ze was ook dikwijls zo sterk dat niemand tegen haar opgewassen was en zij was zo snel van reactie dat zij alle beoefenaren van de minne, al gestorven of nog in leven, zou aftroeven. Haar handen stonden altijd zo stijf, dat zij meende dat geen mens op aarde dat van zijn leven zou kunnen verdragen als de levende minne die onsterfelijk is haar niet in stand had gehouden.
[80] Na die negen jaar was ze acht jaar lang zo diep verzonken in de minne en was zij zo in verrukking verenigd met de heilige vader, met de heerlijke zoon en met de heldere heilige geest, dat zij alles liefhad wat zij liefhadden en alles afkeurde wat zij afkeurden. Zij liet alles aan haar gebeuren zonder verwondering en zonder weerstand. Zij gaf haar minne alleen aan degenen in wie ze de minne herkende, in de hemel op aarde, bij doden, levenden of nog niet boren. Toen was al het andere voor haar één, ongeveer zoals dat tegenwoordig voor mij ook is. Toen groeide de minne uit in de volmaakte vorm. Over haar begin zeg ik niets, want het was mooi en groots en in echte nederigheid. Maar haar hoge klasse heb ik verteld.
Over deze onbekende vrouw Geremina of Jerenina is niets bekend. De beschrijving heeft wel overeenkomsten met het leven van Christina de Wonderbare. Zij was ook een mystica en stierf in 1213 (een tijdgenote van Hadewijch). De volgende volmaakte mens is de heilige Martinus, bisschop van Tours (330-397). Wereldberoemd is het verhaal dat hij zijn mantel doormidden scheurde en aan een arme man gaf. Hij was een van de bekendste heiligen in de Middeleeuwen. Het zal zeker opvallen dat de betekenis van deze zinnen onduidelijk blijft.
[95] De heilige Martinus is de twaalfde. Zijn naastenliefde was zo sterk gegrondvest in de minne dat de hartelijkheid van zijn minne aan heel de hemel en de aarde ten goede kwam. Hij werd zes jaar vóór zijn dood getroost door de volmaaktheid. Hij werd opgenomen in de staat waarin de drie-eenheid en de vader der gerechtigheid hem opnamen, de ene in de andere. Over hem weet ik wonderen die je niet kunt lezen in zijn levensbeschrijving; zeven van deze schrijftafels zouden niet genoeg zijn om ze op te schrijven.
Uit deze regels kunnen we opmaken dat Hadewijch gebruik maakt van schrijftabletten, zoals gangbaar was in de Middeleeuwen. Men schreef op houten bordjes die met was bewerkt waren. De tekst werd er met een scherpe punt ingekerfd. Belangrijke teksten werden naderhand op perkament overgeschreven.
[105] De dertiende was een zekere Constans. Hij kroop zestig jaren lang op handen en voeten als een beest. Toen een van zijn broeders hem zo aantrof, kruipend en naakt, hem vroeg hoe het tussen hem en God stond, antwoordde hij: “Beste vader, Met al de inspanningen van deze zestig jaar heb ik nooit de volledige vertroosting ontvangen van de heilige geest.” Dat vond die ander verschrikkelijk, want hij begreep het niet. Hijzelf had immers elke dag dagen vertroosting van de heilige geest gekregen. Mensen denken dat vrede en een goed gevoel van binnen va de heilige geest komt. Dat is zeker waar: iets van God, dat is God helemaal.
[118] Maar wat men met eigen inspanningen bereikt, is gauw vergaan zoals bij die man die Constans ondervroeg en bij veel mensen die zich dat soort gunsten van God najagen en zich met dat soort van vertroosting tevredenstellen. Maar, dierbare, als jij de volledige vertroosting van de heilige geest zou vinden, dan zou jij die nooit meer een ogenblik verliezen of de verbinding met hem missen. Wat hij geeft verandert en vergaat nooit. Daarom begreep die man Constans niet. Net als zo veel mensen die in andere mensen de werking van de heilige geest niet herkennen, hoe sterk die ook is. Dat wij hem heilig noemen verwijst naar de volmaaktheid van de personen waar de drie in wonen. Daarom had Constans niet de volledig vertroosting van de heilige geest, omdat hij niet genietend verenigd was met de drie volmaakte vormen waarover ik u gesproken heb. Maar de werking van de heilige geest was hem wel bekend.
Waarschijnlijk wordt met deze Constans verwezen naar een van de woestijnmonniken uit Egypte of Palestina, zo beweert Jozef van Mierlo in zijn uitgave van de Visioenen uit 1924. De Duitse mysticus Johannes Tauler (1310-1360) verwerkt in een van zijn preken een vergelijkbaar verhaal. Zou Tauler Hadewijch misschien gelezen hebben? In de Middeleeuwen waren dit soort heiligenverhalen erg populair.
[134] De heilige Paulus is de veertiende. Hij was zeer volgzaam. Door de minne voelde hij in zijn geest het vuur van de heilige geest branden. Zijn minne woonde voortdurend daarboven. Zijn lichamelijke lijden liet hem onverschillig door zijn geestdrift en door de verrukking van de vereniging in de minne waarin hij helemaal in verbleef.
[141] Een juffrouw, die Sara heette, is de vijftiende. Zij was 16 jaar lang jodin geweest. Toen hoorde ze over Christus’ dood spreken en over zijn levenswijze. En ze werd tot medelijden bewogen. Ze had het gevoel alsof het bloed van Christus op haar hart kwam vallen en haar hart werd wonderbaarlijk pijnlijk. Zij liep weg bij haar vader en moeder en kwam in een plaats boven Keulen waar christenen woonden. Ze vertelde dat ze jodin was geweest. Toen wilde men haar dopen. Maar ze zei dat ze al gedoopt was. Daar leerde ze de christelijke levenswijze. Zij werd opgenomen in de geest en gebaad in het bloed van Christus. Zij kreeg te drinken uit de kelk. Vanaf het moment dat ze weer tot haarzelf kwam, kreeg ze vierenzeventig mooie openbaringen en de gave der profetie en ook war alles te boven gaat: echte werken in de minne. Zij verstond alle wijsheid en bezat elke wetenschap. Zij bezat de heilige geest in haar ziel en in haar lichaam. Zij was door al haar deugden een volmaakte moeder Gods.
Ook over deze juffrouw Sara is niets bekend. In de tijd van Hadewijch gingen veel verhalen rond over joden die zich tot het christendom bekeerden. Zo was er bijvoorbeeld een bekeringsverhaal van een joods meisje uit Keulen. Zij hoorde een kapelaan over Christus preken en wilde toen christen worden. Zij liep van huis weg en trad in bij een klooster. Over de volgende namen weet Hadewijch niet veel. De heilige Brigitta van Kildare (455-525) was stichteres van een klooster in Ierland. Amelberga (gestorven 722) uit Temse bij Sint-Niklaas in België was een populaire heilige in die tijd. De heilige Bernardus was abt van Clairvaux (1090-1153). Over zijn medebroeder Hendrik, over de cisterciënzer (“grauwe” schrijft Hadewijch) monnik Diederik en over Eligius, een heremiet uit Jeruzalem hebben we geen nadere gegevens.
[163] De heilige Brigitta is de zestiende. Over haar weet ik wel iets af, al is het weinig.
De heilige Amelberga is de zeventiende, Over haar weet ik ook niet veel.
De heilige Bernardus is de achttiende en over hem weet ik ook weinig.
Een van zijn medebroeders, die Hendrik heette, is de negentiende.
Een monnik in grauw habijt, die Diederik heette, is de twintigste.
Een zeker Eligius, die op een muur in Jeruzalem woonde, is de eenentwintigste.
Een kluizenares die Maria heette, is de tweeëntwintigste. Zij was eerst non. Vrouwe Leyse en mijn vrouwe Nazaret hebben ze wel gekend.
De laatste zin staat alleen in de handschriften A en B. Er zijn diverse theorieën over wie deze drie vrouwen geweest kunnen zijn. Mogelijk zijn kluizenares Maria van Oignies (1177-1213), mystica Elisabeth van Spalbeek(1247-1316) en Beatrijs van Nazareth (1200-1268), priorin van klooster Nazareth bij Lier en schrijfster van mystieke werken.
[176] Mina, de kluizenares die ver in Saksen woonde, is de drieëntwintigste. Naar haar heb ik heer Henric van Breda toegestuurd.
Over kluizenares Mina zijn ook geen nadere gegevens bekend. Henric was Heer van Breda van 1246 tot 1256. Deze bijzin is van groot belang gebleken. Hieruit kunnen we namelijk afleiden in welke periode Hadewijch geleefd moet hebben. Nog meer namen volgen van personen waarvan niets bekend is. Het geeft wel aan dat Hadewijch een uitgebreid netwerk aan contacten moet hebben gehad.
[179] Honorius, die op een steenrots in zee woonde, is de vierentwintigste. Naar hem stuurde ik een monnik die gewend was om vaak bij mij langs te komen
Een juffrouw uit Keulen, die Sara heette, is de vijfentwintigste. Zij bezocht mij ook vaak in de geest en stuurde mij geesten, engelen, serafijnen, heiligen en mensen.
Een vrouw afkomstig uit Keulen die Oda heette, is de zesentwintigste. ook zij kwam mij vaak opzoeken.
Een begijn die Helsewent heette en bij Vilvoorden woonde, is de zevenentwintigste. Al zingend is zij gestorven.
[191] Hildegard, die al die visioenen zag, is de achtentwintigste.
Een begijn die meester Robbaert liet terechtstellen vanwege haar echte minne, is de negenentwintigste.
Weer twee personen die kunnen helpen bij de datering van Hadewijch. Met Hildegard wordt natuurlijk Hildegard van Bingen (1098-1179) bedoeld. Zij was een begenadigd kerklerares, abdis, schrijfster, componiste, wetenschapster en visionaire mystica. Volgens Titus Brandsma was meester Robbaert de kerkelijk inquisiteur Robert le Bougre. Deze was actief tussen 1236 en 1239. Hij liet begijn Aleid terechtstellen op de brandstapel (17 februari 1236). De lijst van volmaakten moet Hadewijch dus daarna geschreven hebben.
Van de volmaakten die Hadewijch opsomt in deze lijst, heeft zij tot nu toe degenen genoemd die gestorven zijn. Nu geeft zij de namen van hen die nog in leven zijn.
[197] Van de volmaakten die nog in leven zijn, leven er zeven op de muren van Jeruzalem en drie wonen er in de stad. De laatste zijn vrouwen: twee juffrouwen en de derde was een zondares die zich in een muur heeft laten inmetselen.
Wederom een aanwijzing voor de datering van het Visioenenboek. Volgens Titus Brandsma zijn de kluizenaars uit Jeruzalem verjaagd toen de stad in 1245 door de Saracenen veroverd werd. Het Visioenenboek moet dus voor die tijd geschreven zijn. Nu volgt een opsomming van volmaakten die her en der wonen.
[200] In de omgeving van Thüringen wonen er vijf: twee mannen en drie vrouwen.
In Brabant elf: drie mannen, zes maagden, twee weduwen.
In Engeland negen: vijf kluizenaars, twee kluizenaressen en twee juffrouwen.
In Vlaanderen vijf: drie begijnen en twee nonnen.
In Zeeland zes: een priester, twee begijnen, een kluizenaar in Middelburg en een weduwe met grote macht. De zesde is een kleine man die teruggetrokken leeft.
In Holland één: een weggejaagde priester, een heel verlicht man.
In Friesland ook een priester.
Een Dominicaan uit Zeeland, die nu in Denemarken woont.
In het land van Loon wonen er drie die non zijn.
Dan heb ik nog een vriendin die in Bohemen woont. Zij is een kluizenares.
In Parijs woont een vergeten meester alleen in een kleine cel. Hij kent mij beter dan ik mezelf ken.
Daar in de buurt woont ook een vrouw in een kluis die heet Geremina. Zij is zo volmaakt dat ik nu niemand ken die beter is.
[226] Aan de overkant van de Rijn wonen twee mensen. Zij leven zo teruggetrokken dat de ene juffrouw aan de andere niet wil toegeven wat zij over haar gezien heeft en ook samen met haar in de geest van God. Zij willen het woord ‘minne’ niet uitspreken ten overstaan van God. En toch heeft de minne hun hele lichaam doorschenen en verlicht heeft. Zij durven elkaar ook niet wederzijds geliefde te noemen, niet in de geest en niet met de mond. Toch zijn zij allebei als Jakob die God zo door en door kende en zo door en door bemind heeft, dat hij hun God en hun geliefde is, zoals hij het ook voor ons is en zal zijn.
Aartsvader Jakob is voor Hadewijch een belangrijk voorbeeld. Jakob vecht met de engel en komt mank uit de strijd (Genesis 32, 24-31). Net als Jakob wordt de volmaakte minnaar mank geslagen. Het is de paradox van de minne. In de liefdesrelatie overwint de minnaar pas wanneer de minne haar of hem overwint. In haar twaalfde brief schrijft Hadewijch uitgebreid over de eisen van de minne. Haar ware Jakob is het beeld van de ware minnaar. Zo verweeft zij het beeld van het hoofse riddergevecht met het bijbelse beeld van het gevecht met de engel.
Deze regels geven misschien ook een aanwijzing voor een ander vraagstuk. Namelijk: aan wie en voor wie schrijft Hadewijch haar brieven, visioenen en liederen? Vaak richt zij zich tot een ‘geliefde’ (letterlijk: “lieve”). Bedoelde zij daarmee een vrouw van wie zij hield of een leerlinge die haar dierbaar was? Deze tekst geeft aan dat alle mensen, vrouwen en mannen, die God door en door kennen en volmaakte minne uitdragen elkaar “geliefde” kunnen noemen.
[238] Verder nog zesenvijftig namen. Onder hen zijn zeven Jannen, twee Diederiken, drie Klazen, één Gielis, één Bonifatius, één Godevaart, drie Hendriken, drie Wouters, één Robert, één Godschalk, twee Sara’s, een Hadewijch, één Aleid, drie Emma’s, vijf Margrieten, twee Agnessen, één Agatha, één Beatrijs en twee Oda’s. Ik heb geen gelegenheid om u over het leven van al deze mensen te vertellen. Daarom weet ik niet wat u aan al deze namen hebt, als je toch niets over hun leven weet en op welke wonderlijke wijze zij deze volmaaktheid bereikt hebben en nog zullen bereiken.
© Adrie Lint voor vertaling en toelichting.
Nummers verwijzen naar versregels van originele handschrift.
Toelichting of nadere uitleg worden cursief aangegeven,
zodat vertaling gemakkelijk aaneengesloten te lezen is.