Bookcover
The Complete Works
by Columba Hart

Hadewijch is de eerste vrouwelijke dichter die we kennen in de geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur. Zij is tevens een van de eerste mystieke schrijfsters van de Lage Landen. Toch is haar bekendheid vrij beperkt gebleven. Ten onrechte! Zij moet een uitzonderlijke vrouw geweest zijn met grote poëtische en muzikale talenten en scherpe religieuze gevoeligheid.

Helaas zijn er van leven van Hadewijch geen historische bronnen gevonden. Ook is er geen enkel geschrift uit haar hand bekend. We kunnen niets met zekerheid over haar zeggen. De biografische gegevens over haar blijven fictie: wat anderen over haar geschreven hebben. Symbolisch is wat zijzelf in haar vierde visioen beschrijft wanneer een engel tegen haar zegt: “Jij, die voor al je vrienden en tegenstanders onbekend zal blijven.” Zij blijft inderdaad een onbekende vrouw in de literatuur en mystiek van de Lage Landen. Om haar te kunnen plaatsen zijn we aangewezen op de spaarzame verwijzingen in haar eigen werk en op de weinige sporen die onderzoekers gevonden hebben.

Werken

Hadewijch schreef haar werk waarschijnlijk op wastafels. In haar tijd schreef men gewoonlijk  met een scherp gesneden houten stift op houten plankjes die met was bestreken waren. Later konden belangrijke teksten overgeschreven worden op perkament.

Een viertal Middeleeuwse handschriften met haar werk zijn bewaard gebleven. Drie daarvan komen oorspronkelijk uit kloosterbibliotheken. Twee daarvan komen uit het Rooklooster van Augustijnen, juist buiten Brussel en worden bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel. Het oudste hiervan wordt aangeduid als Handschrift A (1340-1380) en het andere als Handschrift B (1380-1430). Handschrift B is een kopie van handschrift A met enkele aanvullingen. Een derde handschrift komt vermoedelijk uit de priorij van Bethlehem te Herent bij Leuven. Het bevindt zich in de bibliotheek van de Universiteit van Gent en wordt aangeduid als Handschrift C (1340-1400). Er is nog een vierde handschrift dat enkel de Liederen en de Rijmbrieven bevat. Het wordt bewaard in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap in Antwerpen en wordt Handschrift R genoemd (ca 1500). Het is in de zestiger jaren gevonden in een nalatenschap en de herkomst is onbekend. Verder komen verschillende gedeelten van haar werk ook in andere oude handschriften voor.

De handschriften bevatten:
– 14 Visioenen
– 45 Liederen (ook wel Strofische gedichten genoemd)
– 31 Brieven en
– 16 Rijmbrieven (ook wel Mengeldichten genoemd).

In de Handschriften B en C zijn ook nog een reeks Rijmbrieven (met de nummers XVII-XXIX) en het zogenoemde “Tweevomig Tractaetken” te vinden. Algemeen wordt betwijfeld dat deze teksten door Hadewijch geschreven zijn. Inhoud en vorm van deze werken verwijzen naar verschillende andere auteurs. Waarschijnlijk werden zij toegevoegd, zoals wel meer gebeurde in verzamelbundels.

Hadewijch van Antwerpen

Lied 1
Handschrift R
Gent UB 941 f. 49r.

Internationaal is zij bekend onder de naam “Hadewijch van Antwerpen”. Deze naam komt van een opschrift op het schutsblad van het Gentse Hadewijch-handschrift. In de 17e eeuw is daar bijgeschreven: “Lofrede op de zalige Hadewijch van Antwerpen”. Nogmaals, het is een vaag spoor want het gaat hier om een toevoeging die vele jaren na haar leven is aangebracht. Het is wel een plausibele aanwijzing dat Hadewijch in de buurt van Antwerpen geleefd kan hebben. Trouwens uit haar naam valt ook weinig af te leiden, want in de Middeleeuwen was Hadewijch een veel gebruikte voornaam.

Reeds in de Middeleeuwen moet zij bekend zijn geweest. Jan Ruusbroec (1293-1381), een andere bekende mysticus, werkte een aantal van haar geschriften uit. Zijn leerling Jan van Leeuwen (overleden 1378) schrijft lovende woorden over haar. Hij vindt haar “een heylich ende glorieus wijf” en vindt haar even “ghewarich” als de apostel Paulus. Niet alleen in onze Lage Landen, maar ook in Duitsland werd zij gewaardeerd onder de naam “Adelwip”.

De geschriften van Hadewijch werden al korte tijd na hun ontstaan verzameld en gekopieerd. Uit de dertiende eeuw zelf, de tijd dat Hadewijch leefde, is helaas niets bewaard gebleven. Wel zijn in de Limburgse Sermoenen (ca 1290) een aantal preken te lezen die sterke overeenkomsten vertonen met de brieven van Hadewijch. Tot aan ongeveer 1600 was het werk van Hadewijch erg populair; op vele plaatsen in de lage landen werd zij genoemd en geciteerd. Niet duidelijk is waarom zij daarna bijna volledig uit de aandacht verdwenen is. Pas in 1838 ontdekte de Duitse filoloog Franz Joseph Mone in een bibliotheek van Brussel haar teksten, die hij “Minnelieder einer Nonne” noemde. Die ontdekking bracht haar werk opnieuw in de belangstelling.

Diets (Middelnederlands)

Deze onbekende Hadewijch schreef niet in het Latijn of Frans zoals gebruikelijk in haar tijd, maar in de volkstaal: het diets. Het diets is een Brabantse variant van het middelnederlands. In haar moedertaal kon zij alles kwijt, zoals ze zelf aangeeft. Haar vaardigheid met de Dietse taal is uitzonderlijk. Dat betekent waarschijnlijk ook dat zij van oorsprong ergens uit Brabant moet komen. Let wel: Brabant omvatte toen de huidige provincies Noord-, Vlaams- en Waals-Brabant en Antwerpen.

Ontwikkelde vrouw

Hadewijch laat in haar werken weinig los over haar concrete leven. Ze moet een zeer ontwikkelde vrouw zijn geweest, met een goede opleiding. Uit haar werk blijkt namelijk haar deskundige omgang met Latijnse teksten uit de mystieke literatuur en de Vulgaat vertaling van de bijbel. Ze was op de hoogte van de belangrijke theologen van de die tijd (Bernardus van Clairvaux, Willem van Saint-Thierry en Richard van St.-Victor). Ze kende haar kerkvaders goed, zoals Augustinus en Gregorius.

Bovendien was zij vertrouwd met de hoofse zeden en gebruiken en vooral ook de Franse, hoofse minnelyriek. Zij had een gedegen kennis van de Franse taal. De moeilijkheidsgraad van sommige van haar teksten laat ook haar hoge ontwikkeling zien. Zij was bevriend met andere hoogopgeleide vrouwen en mannen.Zij beschikte over een internationaal netwerk van contacten. Waarschijnlijk kunnen we daaruit afleiden dat zij uit de hogere sociale milieus moet komen.

Muzikaal talent

Recent onderzoek heeft aangetoond dat Hadewijch ook een sterk ontwikkeld muzikaal talent moet hebben gehad. Wat aanvankelijk haar strofische gedichten werden genoemd, blijken bij nader onderzoek voor het merendeel liederen te zijn. Zij heeft die gemaakt op toen bekende melodieën van Noord-Franse minnezangers. Een aantal liederen heeft een religieuze achtergrond en komen uit de liturgie zoals deze ook gezongen werden in de Notre-Dame te Parijs. Op een eigen creatieve manier gebruikte zij de rijmschema’s en rijmwoorden.

Van ± 1200 tot ± 1260

Het geboortejaar en de sterfdatum van Hadewijch kennen we niet. Uit gegevens die Hadewijch zelf vermeld in haar werken kunnen we afleiden dat zij rond 1240 geleefd moet hebben. In de Lijst van Volmaakten, een aanhangsel bij haar Visioenen, is namelijk een belangrijke aanwijzing gevonden voor een datering. In deze lijst van “volmaakten die het kleed der minne dragen” geeft Hadewijch een opsomming van personen die volgens haar volledig in Gods Liefde opgenomen zijn. Daarin vertelt zij over een tijdgenote, de begijn Aleid die op de brandstapel is vermoord door een kerkelijk inquisiteur, meester Robbaert. Volgens Titus Brandsma was deze inquisiteur actief tussen 1236 en 1239. Dat betekent dat deze lijst gedateerd kan worden na 1236. In dezelfde lijst komt eveneens de naam van Hendrik van Breda voor, met wie Hadewijch bevriend was. Deze Hendrik was Heer van Breda van 1246 tot 1254. Vanuit deze en ook andere gegevens kunnen we concluderen dat Hadewijch geleefd moet hebben in de eerste helft van de twaalfde eeuw.

Waar en hoe?

Glassschilderij
Fritz Rodenburg 1926

Door de eeuwen heen zijn er allerlei hypothesen ontwikkeld rond de persoon van Hadewijch. Aanvankelijk dacht men dat zij een kloosterzuster geweest moet zijn, ergens uit de buurt van Luik. Maar dit is niet in overeenstemming met allerlei teksten waarin Hadewijch aanspoort om geen kloosterregel of -gelofte af te leggen. Dit geldt eveneens voor de aanname dat zij een abdis van een klooster geweest zou zijn.

Eind 19e eeuw verkeerde men in de veronderstelling dat zij een Brusselse begijn geweest was: Heilwigis Bloemaerts, gestorven in 1336. Deze Heilwiges Bloemaerts werd op haar beurt weer vereenzelvigd met vrouw Bloemardinne, de mystica met wie Ruusbroec een heftige strijd heeft gevoerd. Deze stelling heeft in wetenschappelijke kringen heel wat beroering teweeg gebracht. Het bleef moeilijk voor te stellen dat Hadewijch voor wie Ruusbroec zoveel sympathie had dezelfde zou zijn als de religieuze vrouw met wie hij strijd voerde.

In de eerste helft van de vorige eeuw heeft de jezuïet Jozef van Mierlo uitgebreid studie gemaakt van Hadewijch en haar werken wetenschappelijk uitgegeven. Met historische argumenten heeft hij aangetoond dat Hadewijch onmogelijk die ketterse vrouw kon zijn. Terecht plaatst hij Hadewijch binnen de religieuze vrouwenbeweging van de dertiende eeuw (begijnen). Uit zijn grondige bestudering van haar werk kwam hij tot de conclusie dat Hadewijch de geestelijk leidsvrouw was van een kleine kring van religieuze vrouwen. Waarschijnlijk heeft zij gedurende langere tijd ook gewoond in zo’n gemeenschap van vriendinnen.

We mogen ervan uitgaan dat Hadewijch niet als zuster in een klooster geleefd heeft. We kunnen haar beter typeren als een ‘vroege begijn’. Vroeg, omdat de beweging van de begijnen in de eerste helft van de dertiende eeuw nog niet sterk georganiseerd was. De bekende begijnhoven en regelgeving zijn immers van latere datum. Hadewijch stond aan het hoofd van een kleine kring van religieuze vrouwen. Zij had contact met een internationale groep van gelijkgestemde vrouwen en mannen (zoals Hildegard van Bingen). In zijn studie over Hadewijch plaatst Paul Mommaers haar ook binnen het ontstaan van de begijnenbeweging.

Hans Wilbrink (2006) onderschrijft in zijn proefschrift dat Hadewijch zich aangesloten heeft bij een begijnengroep. Met verschillende hypothesen werkt hij verder uit dat zij deze groep verlaten heeft en uitgeweken is naar een kluis in Luik waar zij enige jaren in afzondering heeft geleefd. Na deze periode zou zij alsnog naar de abdij van Villers zijn gegaan. Misschien is zij daarna ook nog abdis geworden van het klooster Valduc, zoals Rob Faesen in zijn onderzoek uitwerkt.

In een recente studie van 2010 probeert Daniel Devreese Hadewijch te identificeren met een zekere Hadewid Greca, die geboren werd vóór 1187. De bijnaam Greca wijst op haar afkomst van de familie van de Grieken uit Zoutleeuw (bij Sint-Truiden). Daar verbleef zij in een groep van religieuze vrouwen, voordat zij in 1212 in de kluis Weyngaert te Merksem leefde, die onder toezicht stond van het klooster van Villers. Tot 1230 zou zij dan in Merksem gewoond hebben. Misschien is ze daar gestorven of mogelijk is zij toch in een klooster ingetrokken?

Kortom: het blijft raadselachtig wie Hadewijch precies geweest is, waar ze vandaan kwam en hoe ze geleefd heeft. Maar over het algemeen situeert men Hadewijch binnen de beweging van de begijnen die zich in haar tijd gaat ontwikkelen.

Religieuze vrouwenbeweging

Begijn 1489

Vanaf 1200 groeit er in West-Europa een beweging van vrouwen die op zoek zijn naar een nieuwe, christelijke spiritualiteit. Het is een tegenbeweging tegen de steeds groter wordende wereldlijke macht van paus, bisschoppen en kloosters. Het wordt ook wel een armoedebeweging genoemd omdat zij de rijkdom van kerk en kloosters onder kritiek stelt. Juist veel vrouwen kiezen voor een leven van onthechting vanuit een evangelische inspiratie. Zij worden ‘mulieres religiosae’ genoemd. Het betreft hier vrouwen die sterk religieus geëngageerd zijn, maar niet de keuze maken om in te treden bij een kloostergemeenschap. Zij blijven werkzaam in de samenleving en voorzien in haar eigen levensonderhoud (zorg voor zieken, wezen, spinnen, weven, onderwijs). Tegelijk beleven zij actief hun geloof in de eigen gemeenschap. Vaak wonen zij in een vrouwengemeenschap of in de buurt van elkaar. Deze beweging zal zich in de veertiende eeuw verder ontwikkelen; dan worden deze vrouwen in de volksmond ‘begijnen’ genoemd.

Deze vrouwen kozen ervoor om zelfstandig te leven in losvaste groepen. Zij wilden onafhankelijk zijn (niet gehuwd), celibatair en maagdelijk leven (baren van kinderen was niet zonder gevaar) en niet gebonden zijn aan de regels van een klooster. Deze vrouwenbeweging was zeker ook een emancipatorische beweging.

Hadewijch was een van deze niet gebonden religieuze vrouwen. Uit haar werk komt naar voren dat zij zich nergens aan een klooster of kerkelijke overheid heeft gebonden. Ze schrijft: ”Door een regel te onderhouden bekommert men zich om veel dingen waarvan men vrij zou kunnen zijn, en dat is een dwaling van de rede. Een geest die van goede wil is, leeft inwendig op een manier die schoner is dan wat alle regels samen zouden kunnen uitdenken.” (Brief 4) Zij vertelt op meerdere plaatsen dat ze in een kring van vriendinnen heeft geleefd. In bepaalde perioden van haar leven voelde zij zich ook in de steek gelaten voelde door haar vriendinnen. Ze moest dan van woonplaats verwisselen. Ze typeert zichzelf dan als “dolende door het land”.

Geestelijk leidster

Binnen deze religieuze vrouwenbeweging moet Hadewijch geplaatst worden. En het is ook in deze context dat zij als magistra en geestelijk leidster van een kleine groep religieuze vrouwen haar teksten geschreven heeft. Nogmaals, niets wijst er echter op dat Hadewijch zelf ooit in een begijnhof heeft geleefd. In de registers van de begijnhoven (en kloosters) wordt haar naam nergens genoemd.

Dat een beweging van zelfstandige vrouwen tegenwerking krijgt van kerk en burgerlijke overheid zal duidelijk zijn. De kerk wilde kost wat kost greep houden op deze vrouwen. Er zijn veel begijnen op de brandstapel beland. Hadewijch schrijft over een begijn die door een inquisiteur ter dood werd gebracht (“Een beghine die meest robbaert doedte om hare gherechte minne”). Uit haar brieven kan worden opgemaakt dat zij zelf ook tegenwerking ondervond van buiten (kerkelijke overheden?). Zij kreeg te maken met onbegrip en verdeeldheid in haar eigen kring. Een keer vertelt ze dat ze gevangen heeft gezeten (Brief 29).

Lijst der volmaakten – Handschrift Gent-UB-941-f.20v

Hadewijch

Tenslotte, we weten dus eigenlijk weinig over deze inspirerende vrouw. Zelfs van haar naam zijn we niet zeker. Haar naam Hadewijch komt uit het oud Germaans en betekent: ‘hadu’ (strijdster) en ‘wijch’ (eveneens strijdster). Was zij een fiere strijdster? Haar veertiende en laatste visioen eindigt met de woorden van God: “Omdat jij dapper als je bent, zo dapper leeft en van geen buigen wilt weten, daarom ben jij de dapperste en is het terecht dat jij mij ten volle kent.’

(Op de site Flandrica.be van de Vlaamse Erfgoedbibliotheek
is het vierde handschrift on-line in te zien.)

© Adrie Lint

 

 

Print Friendly, PDF & Email