Rijmbrief 13
Over de contrasten van de minne. Hadewijch spreekt van minne in de meest brede betekenis van het woord. De minne omvat het liefhebben van God, van geliefden, van vijanden en zelfs van jezelf. Er zijn nergens aanwijzingen te vinden aan wie deze brief geschreven kan zijn.
[1] Het lekkerste van de minne zijn haar stormen.
Haar diepste afgrond toont haar mooiste vormen.
In haar jezelf verliezen, dat is haar bereiken.
Naar haar hongeren zal voeden en heerlijk smaken.
Haar rusteloosheid biedt zekerheid.
Haar pijnlijkste wonden laten alles genezen.
Om haar wegkwijnen is overleven.
Haar wegstoppen is haar elk moment terugvinden.
Vanwege haar je ellendig voelen is gezond.
[10] Haar geheim willen houden brengt haar aan het licht.
Wat zij ontzegt dat zijn haar geschenken.
Zonder woorden zijn haar mooiste gedichten;
Door haar gevangen word je van alles bevrijd.
Haar hardste slagen zijn haar heerlijkste troost.
Alles wat zij ontneemt is grote winst.
Haar weggaan brengt ze steeds dichterbij.
Haar diepste stilte is haar hoogste lied.
Haar felste kwaadheid geeft haar liefste dank.
Haar grootste bedreiging is volledige trouw.
Haar droefheid geneest alle rouw.
Haar rijkdom zijn al haar tekortkomingen.
[22] Nog wel meer kan je van minne zeggen.
Haar hoogste trouw doet laag zinken.
Haar verheven karakter laat je diep verdrinken.
Haar grote rijkdom maakt je arm.
Veel van haar gekregen hebben brengt ongeluk.
Haar troost maakt je wonden groot.
Wie haar beoefent sterft menige dood.
Haar voedsel geeft honger, haar kennis laat je verdwalen.
Verleiden is de werkwijze van haar lessen.
Haar beoefenen zijn gemene stormen.
Haar doorstaan is erg lastig.
Waar ze zich toont wil ze geheim blijven.
Meer dan ze geeft zal ze weer afnemen.
[35] Haar beloften brengen je op een dwaalspoor.
Haar versieringen zijn volledige naaktheid.
Haar waarheid is een en al bedrog.
Haar rust en kalmte zien velen aan als een leugen.
[39] Hierover kunnen velen en ik
getuigen, heel ons leven.
Dikwijls heeft de minne ons dit laten zien,
haar dingen die ons hebben misleid
en wij dachten te bezitten wat van haar bleef.
Sinds ze mij voor het eerst voor gek zette
en ik al haar eigenaardigheden doorkreeg,
ben ik echter anders met haar omgegaan.
Met haar dreigementen en haar beloftes,
daarmee zou ik nooit meer bedrogen worden.
Het laat me koud of ze goed of slecht is
Ik wil de hare zijn, hoe zij ook is,
goed of meedogenloos; het is mij allemaal eender.
In de originele taal van het Middelnederlands klinkt het scherper en meer poëtisch:
Dat suetste van minnen sijn hare storme;
Haer diepste afgront es haer scoenste vorme;
In haer verdolen dats na gheraken;
Om haer verhongheren dats voeden ende smaken;
Hare mestroest es seker wesen;
Hare seerste wonden es al ghenesen;
Om hare verdoyen dat es gheduren;
Hare berghen es vinden alle uren;
Om hare quelen dat es ghesonde;
Hare helen openbaert hare conde;
Hare onthouden sijn hare ghichten;
Sonder redenne es hare scoenste dichten;
Hare ghevangnesse es al verloest;
Hare seerste slaen es hare suetste troest;
Hare al beroven es groot vromen;
Hare henen varen es naerre comen;
Hare nederste stille es hare hoechste sanc;
Hare groetste abolghe es hare liefste danc;
Hare groetste dreighen es al trouwe;
Hare droefheit es boete van allen rouwe;
Hare rijcheit es hare al ghebreken.
Noch machmen meer van minnen spreken:
Hare hoechste trouwe doet neder sinken;
Hare hoechste wesen doet diep verdrincken;
Hare grote rijcheit maect armoede;
Haers vele vercreghen toent onspoede;
Hare troesten maect die wonden groot;
Hare hanteren brinct meneghe doet;
Hare voeden es hongher; hare kinnen es dolen;
Verleidinghe es wijse van harer scolen;
Hare hanteren sijn storme wreet;
Hare ghedueren es in onghereet;
Hare toenen es hare selven al helen;
Hare ghichten sijn mere weder stelen;
Hare gheloeften sijn al verleiden;
Hare chierheiden sijn al oncleiden;
Hare waerheit es al bedrieghen;
Hare sekerheyt scijnt meneghen lieghen,
Dies ic ende menich dat orconde
Wel moghen draghen in alre stonde,
Dien de minne dicken hevet ghetoent
Saken daer wij sijn bi ghehoent,
Ende waenden hebben dat hare bleef.
Sint si mi ierst die treken treken dreef
Ende ic ghemercte al hare seden,
So hildicker mi al anders mede;
Hare ghedreich, hare gheloven
Daer met en werdic meer bedroghen.
Ic wille hare wesen al datse si,
Si goet, si fel: al eens eest mi.
© Adrie Lint voor vertaling en toelichting.
Nummers verwijzen naar versregels van originele handschrift.
Toelichting of nadere uitleg worden cursief aangegeven,
zodat vertaling gemakkelijk aaneengesloten te lezen is.