Lied 20
Er is weer een nieuwe lente, dus vergeet
Het oude, standvastige jaargetij.
Wie in dienst de liefde gaat,
Krijgt als loon (het past er bij)
Nieuwe troost en nieuwe kracht.
Geeft hij haar liefde met liefdes macht –
In liefde met liefde verandert hij.
Wie liefde wil worden mag niets ontzien;
Liefde worden is ongehoord –
Zodoende vergaan hem horen en zien.
Door alles heen, zo vaart hij voort.
De liefde woont diep in de vaderschoot,
Maar is de liefdedienst heel groot,
Dan toont de liefde haar werk, misschien.
Voor de liefde van God en voor Mozes’ wet
Betaalt de minnaar in het begin
Zo verkrijgt hij een macht die hem ertoe zet
Te streven naar overgroot gewin:
Hij doet geen moeite voor keihard werken,
Hij lijdt veel zonder iets te merken.
Hij leeft, maar niet in menselijke zin.
Wie liefde wil worden, verricht een groot werk,
Nooit wordt hij daar behoeftig van.
Hij is niet te verslaan en steeds even sterk,
Waar hij de liefde maar winnen kan,
Hetzij bij zieken, hetzij bij gezonden,
Bij blinden, kreupelen of gewonden.
Het is zijn schuld – die bekent hij dan.
De vreemdeling helpen, aan de arme geven,
De zieken troosten zoveel hij vermag,
In trouw aan God zijn vrienden leven,
Heiligen, mensen, nacht en dag,
Uit alle macht en meer dan dat:
Wanneer hij zich ergens te zwak voor schat
Verlaat hij zich op liefdes gezag.
Wanneer je je op de liefde verlaat
Krijg je alles wat een mens behoeft:
Je bent de weg kwijt, dus zij geeft raad
Of zij geeft troost, want je bent bedroefd.
Ben je op haar en op haar alleen?
Wil je haar troost en anders geen?
Dat betekent dat je aan haar eisen voldoet.
Wie niets dan liefde wil bedrijven
Met hart en ziel, met oog en oor
En daar voor altijd bij wil blijven,
Die leert haar kennen, door en door.
Uit: Hadewijch Liefdesliederen,
vertaald door Jan Kuijper, Atheneum Amsterdam 2018, blz. 64-65.