Naast haar grote Brieven zijn er van Hadewijch ook nog een aantal Rijmbrieven overgeleverd. Ze worden ook wel Mengeldichten genoemd, omdat het brieven zijn met een eenvoudig rijmschema. De eerste zestien rijmbrieven vormen een afzonderlijke reeks en zijn te vinden in de oudste handschriften. De overige dertien brieven zijn niet te vinden in het oudste handschrift. Vorm, taalgebruik en inhoud hiervan zijn heel anders dan de eerste reeks. De mystieke opvattingen zijn bijvoorbeeld nauw verwant met die van de school van mysticus Eckhart. Dat wijst op een veel latere datering. Daarom gaan de meeste onderzoekers er van uit dat slechts de eerste zestien rijmbrieven door Hadewijch geschreven zijn. Lees verder →
Visioen 12
(Vertaling Albert Verwey – Uit 1912)
[1] op een driekoningendag werd ik tijdens de mis aan mijzelf ontvoerd en in de geest opgenomen. daar zag ik een stad die groot, breed en hoog was en getooid met volmaaktheden. midden daarin zat een op een ronde schijf;die aldoor zich openbaarde en zich dichtsloot in verborgenheid. want die boven op de schijf zat was daar stilgezeten; maar binnen in de schijf draaide hij onuitsprekelijk snel zonder ophouden.
[10] de kolk waar de schijf in liep waarin hij draaide, was zoo vervaarlijk diep en zoo donker dat geen ijselijkheid daarmee te vergelijken is. de schijf was in haar bovenste oppervlak van allerhande schoone gesteenten, en met een kleur van zuiver goud, maar in die donkerste kant waar haar omloop zoo vreeselijk was, daar was ze gelijk verschrikkelijke vlammen, die hemel en aarde verslinden en waar alles wat bestaat in beangst en verzwolgen wordt. Lees verder →
Visioen 9
In het negende visioen maakt Hadewijch duidelijk dat de minne, de liefde tot God, niet enkel uitmondt in een gelukzalige vereniging (een genieten van God). Maar dat juist deze ervaring van eenwording haar rede op zo’n wijze wordt verlicht, dat de ziel er zich bewust van wordt dat de eenheid met God nooit voltooid kan zijn. Het visioen gaat dus over de verhouding minne en rede. Hadewijch hecht dus grote waarde aan het verstandelijk denken, juist als gelovige vrouw. Lees verder →
Visioenen – Inleiding
In veertien visioenen schrijft Hadewijch over haar mystieke ervaringen en inzichten die zij in haar leven gekregen heeft. Het gaat over haar persoonlijke weg hoe zij tot een Goddelijk mens is geworden.
De vraag blijft of er een duidelijke structuur of opbouw in het visioenen-boek aan te brengen is. Met welke opzet en bedoeling heeft Hadewijch haar visioenen geschreven? Op deze vragen is nooit een definitief antwoord te geven, omdat visioenen altijd verder gaan dan de logica die het menselijk verstand kan bieden. Lees verder →
Visioen 11
(vertaling Albert Verwey – 1922)
Ik lag op een kerstnacht zwaar neer en werd opgenomen in de geest. Daar zag ik een heel diepe kolk, een brede en donkere, en in die kolk, die brede, was alles wat bestaat vast en dicht bedwongen en besloten. Het donkere verlichtte en doorzag alles. De diepe grond van die kolk was zo onpeilbaar dat niemand ertoe zou kunnen geraken. Ik laat nu daar hoe hij geschapen was want het is nu geen tijd daarvan te spreken. Ik kan het niet goed onder woorden brengen, dat ten eerste, want het is onuitsprekelijk. Ten tweede is het er nu de plaats niet voor, want er behoort veel toe, dat ik daar zag. Het was de gehele omvang van de macht van ons lief. Daarin zag ik het lam ons lief bezitten. In die ruimte zag ik feesten als een David harpende en hij sloeg een slag op de harp. Daarna zag ik een kind geboren worden in de verborgen liefhebbende geesten die zichzelf verborgen zijn in de diepte waarvan ik spreek en die niets ontberen dan dat ze erin dwalen. Ik zag van allerhande geesten de gedaanten, ieder in zijn voorkomen waarin hij leefde. Die ik zag en die ik kende bleven mij bekend en die ik niet kende werden mij bekend, sommige van hen inwendig, en velen ook uitwendig. En sommigen zag ik inwendig die ik nooit uitwendig zag. Lees verder →